ECLI:NL:RBNHO:2024:6080 - PONT Omgeving (2024)

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 6 december 2023 en de daarin genoemde stukken

- de akte inbreng (aanvullende) productie evenals vermeerdering van eis van [gedaagde]

- de akte inbreng (aanvullende) producties evenals wijziging evenals vermeerdering van eis van [gedaagde]

- de akte inbreng (aanvullende) productie van [gedaagde]

- de akte indienen aanvullende stukken tevens wijziging / vermeerdering eis van [eiser]

- de akte indienen aanvullende stukken tevens aanvulling eis van [eiser]

- de mondelinge behandeling van 11 april 2024, waarbij namens [eiser] pleitaantekeningen en namens [gedaagde] speekaantekeningen zijn overgelegd en waarvan voor het overige door de griffier aantekeningen zijn gemaakt

- de akte namens beide partijen betreffende de door hen afgesproken verdeling van de inboedel.

1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.1.In 1965 heeft de opa van [eiser] aan de vaderszijde (hierna: de opa) een testament laten opstellen. In het testament is een uitsluitingsclausule opgenomen die luidt:

(…) verklaarde hij:

(…)

te bepalen dat al hetgeen zijn kinderen uit zijn nalatenschap zullen verkrijgen en de daarvan komende revenuen, niet zullen vallen in enige gemeenschap van goederen, waarin zij zijn gehuwd of te eniger tijd zullen huwen en dat zij daarover de volle beschikking zullen hebben;

2.2.In 1977 is de vader van [eiser] overleden. In 1982 is de opa overleden.

2.3.In het kader van de verdeling van de nalatenschap van de opa heeft [eiser] in 1983 1/3 onverdeeld aandeel van een woning aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning aan de [adres 1] ) toegedeeld gekregen, waarbij zijn moeder het recht van levenslang vruchtgebruik van deze woning heeft gekregen. De moeder woont in de woning.

2.4.In het kader van de verdeling van de nalatenschap van de opa heeft [eiser] ook 1/3 onverdeeld aandeel van een woning aan de [adres 2] te [plaats] verkregen. Deze woning is vervolgens verkocht en het aandeel van [eiser] in de netto verkoopopbrengst is op zijn spaarrekening gestort. In 2007 was dit bedrag inclusief spaarrente opgelopen tot circa € 29.000.

2.5.In 2012 zijn [eiser] en [gedaagde] gehuwd in gemeenschap van goederen. Uit de relatie van partijen zijn twee, nu nog minderjarige, dochters geboren.

2.6.Partijen zijn samen eigenaar van de woning aan de Van [adres 3] te [plaats] (hierna: de echtelijke woning).

2.7.Voor de aankoop van deze woning hebben partijen een hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden afgesloten. Voor de terugbetaling van deze lening zijn partijen ieder hoofdelijk aansprakelijk. Aan deze geldlening is een beleggingsrekening met nummer [rekeningnummer 1] gekoppeld (hierna: de beleggingsrekening).

Op 19 september 2019 hebben partijen een hypothecaire geldlening van € 32.942,74 van [betrokkene] (hierna: de broer van [eiser] ) gekregen. In de hypotheekakte is onder meer bepaald:

4. Opeisbaarheid

De hoofdsom is direct opeisbaar en dient met de lopende en de eventueel achterstallige rente en met drie maanden extra rente te worden terugbetaald:

[…]

b. bij beslag op een goed van de Schuldenaar, bij faillissem*nt of surséance van de Schuldenaar of aanvrage daartoe, […]

2.9.In augustus 2021 is [gedaagde] uit de echtelijke woning vertrokken. Partijen hebben vervolgens nog enige tijd om en om in de echtelijke woning verbleven. Daarna verbleef [eiser] in de echtelijke woning, maar [gedaagde] hield toegang tot de woning. [eiser] en [gedaagde] hebben tot augustus 2023 ieder de helft van de eigenaarslasten verbonden aan de woning betaald.

Op 3 september 2021 heeft [gedaagde] de rechtbank verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. In haar aanvullend verzoekschrift van 22 november 2021 heeft [gedaagde] onder meer opgenomen:

In haar verzoekschrift d.d. 1 september 2021 heeft de vrouw uiteengezet dat onderdeel van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen is o.a. de koopwoning (…) aan de van [adres 3] (…)alsmede het eigendomsaandeel (…) in de woning aan de [adres 1] (…).

[eiser] heeft tegen het verzoek geen verweer gevoerd.

2.11.De rechtbank heeft daarop bij beschikking van 9 maart 2022, hersteld bij beschikking van 5 april 2022, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de wijze van verdeling van de echtelijke woning en het eigendomsaandeel van de woning aan de [adres 1] gelast. De rechtbank bepaalde dat [eiser] zijn medewerking moest verlenen aan de verkoop van de echtelijke woning en deelde het eigendomsaandeel in de [adres 1] toe aan [eiser] tegen een vergoeding voor [gedaagde] van de helft van de taxatiewaarde van het eigendomsaandeel per datum beschikking.

2.12.Het huwelijk tussen partijen is op 4 november 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

2.13.Bij vonnis in kort geding van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RBNHO:2023:5003) heeft de voorzieningenrechter onder meer het volgende beslist:

6.1. stelt de termijn waarbinnen de man [de echtelijke woning] uiterlijk moet verlaten vast op één maand na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de man na ommekomst van genoemde termijn de woning niet heeft verlaten, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 20.000,00;

6.2. bepaalt dat aan de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning en de inboedel van de onder r.o. 6.1 genoemde woning toekomt voor een periode van twaalf maanden vanaf een maand na betekening van dit vonnis, […]

6.3. bepaalt dat de man de woning gedurende de periode dat aan de vrouw het uitsluitend gebruik daarvan toekomt niet mag betreden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per overtreding met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 20.000,00;

6.4. bepaalt dat de man tot aan de verkoop en levering van de woning aan een derde gehouden is om voor de helft bij te dragen in de eigenaarslasten van de woning;

6.5. veroordeelt de man om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het eigendomsaandeel in de [woning aan de [adres 1] ] overeenkomstig de beschikking te laten taxeren tegen de waarde op 9 maart 2022, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat hij na ommekomst van genoemde termijn hieraan niet voldoet, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 20.000,00;

2.14.Na het kort geding vonnis is [eiser] op 18 juli 2023 uit de echtelijke woning vertrokken. [gedaagde] heeft daarna de echtelijke woning betrokken en heeft vanaf dat moment de eigenaarslasten verbonden aan de echtelijke woning voldaan. [eiser] heeft wel in de maanden september, oktober en november 2023 zijn deel van de eigenaarslasten betaald.

2.15.Uit het taxatierapport van 5 september 2023 blijkt dat de marktwaarde van het eigendomsaandeel in de woning aan de [adres 1] met inachtneming van het vruchtgebruik per 9 maart 2022 € 273.666,67 (€ 821.000 / 3) bedraagt.

2.16. [eiser] heeft € 20.000 aan dwangsommen verbeurd door niet-tijdige taxatie van het eigendomsaandeel.

2.17.Bij vonnis in incident van 30 augustus 2023 (ECLI:NL:RBNHO:2023:8316) heeft de rechtbank de incidentele vorderingen van [eiser] tot overlegging van bankafschriften en correspondentie met de Belastingdienst afgewezen.

2.18.In januari 2024 heeft [gedaagde] loonbeslag laten leggen ten laste van [eiser] .

2.19.Op 27 maart 2024 heeft de broer van [eiser] aanspraak gemaakt op terugbetaling van de geldlening.

2.20.De echtelijke woning staat inmiddels te koop.

in conventie

3.1.De vordering onder X van [eiser] op grond artikel 843a Rv is in de weergave van de vorderingen hieronder niet opgenomen, omdat daarop al is beslist bij voornoemd vonnis in incident.

3.2. [eiser] vordert – deels samengevat en na vermeerdering en vermindering van eis – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

I. te verklaren voor recht dat de beslissingen bij beschikking van 9 maart 2022 van de rechtbank, hersteld bij beschikking van 5 april 2022 onder 3.5 en 3.6 van de beschikking nietig zijn, althans dat deze beslissingen worden vernietigd,

II. te verklaren voor recht dat het 1/3 onverdeeld eigendomsaandeel in de woning aan de [adres 1] niet in de gemeenschap van partijen valt en uitsluitend aan [eiser] toebehoort,

III. te verklaren voor recht dat [eiser] € 28.700 aan privévermogen krachtens erfrecht onder uitsluitingsclausule heeft verkregen en geïnvesteerd in de echtelijke woning en dat dat niet in de gemeenschap van partijen valt, uitsluitend aan [eiser] toebehoort en door de gemeenschap aan [eiser] moet worden vergoed,

IV. primair, te bepalen dat [gedaagde] de volgende vermogensbestanddelen is verbeurd aan [eiser] :

a. de beleggingsrekening;

b. inboedel in de echtelijke woning;

c. banksaldi t.n.v. [gedaagde] ;

d. banksaldi t.n.v. [eiser] ;

e. banksaldi t.n.v. partijen gezamenlijk;

f. eventuele belastingteruggaven waar partijen tot 3 september 2021 nog recht op hadden, maar die na de peildatum door (één van) partijen zijn ontvangen;

subsidiair, de tussen partijen ontbonden gemeenschap van goederen te verdelen, aldus dat aan [eiser] de volgende vermogensbestanddelen worden toebedeeld:

a. de helft van de waarde van de beleggingsrekening per datum uitkering van deze waarde aan partijen;

b. de helft van inboedelgoederen die zich bevinden in de echtelijke woning conform de opgave van [eiser] ;

c. de in het bezit van [eiser] zijnde sieraden, kleding en lijfgoederen;

d. de bankrekeningen op naam van [eiser] met nummers [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] ,

en aan [gedaagde] worden toebedeeld de volgende vermogensbestanddelen:

e. de helft van de waarde van de beleggingsrekening per datum uitkering van deze waarde aan partijen,

f. de helft van inboedelgoederen die zich bevinden in de echtelijke woning die niet op de lijst van [eiser] staan vermeld,

g. de in het bezit van [gedaagde] zijnde sieraden, kleding en lijfgoederen,

h. de bankrekening op naam van partijen gezamenlijk met nummer [rekeningnummer 5] , waarbij partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de wijziging tenaamstelling van deze rekening,

i. de bankrekeningen op naam van [gedaagde] onder andere met nummers [rekeningnummer 6] , [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 8] ,

V. te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor schulden die zijn aangegaan voor de peildatum van de ontbinding van de gemeenschap van partijen en na die peildatum nog niet waren betaald, te weten in ieder geval de hypothecaire geldlening bij de broer van [eiser] en de eventuele schulden bij de Belastingdienst die mogelijk nog voortvloeien uit het huwelijk maar op de peildatum nog niet waren voldaan,

VII. voor geval de subsidiaire vordering van [eiser] onder IV zou worden toegewezen, [gedaagde] ter zake haar overbedeling ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap van goederen te veroordelen om binnen 14 dagen na datum van de af te geven beschikking aan [eiser] te betalen het bedrag van € PM, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan [eiser] verschuldigde bedrag vanaf de 14e dag nadat de beschikking is afgegeven tot aan de dag waarop betaling geheel heeft plaatsgevonden,

IX. te bepalen dat van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning de volgende schulden / bedragen zullen worden voldaan:

- de hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden van € 327.500

- de hypothecaire geldlening bij de broer van [eiser] van € 32.942,74 te vermeerderen met de rente van 4% vanaf 19 september 2019 tot aan de dag van volledige betaling

- de verkoopkosten van € PM

- het vergoedingsrecht van € 28.700 aan [eiser] ,

waarna het restant van de (netto) verkoopopbrengst door partijen bij helfte zal

worden gedeeld,

XI. de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,

XII. [gedaagde] uit hoofde van de gebruiksvergoeding wegens het voortgezet gebruik van de echtelijke woning door haar, te veroordelen om aan [eiser] met ingang van 1 juli 2023 tot en met de maand van notariële levering van de echtelijke woning aan (een) derde(n), bij vooruitbetaling en tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 372,55 per maand en te bepalen dat deze vordering van [eiser] op [gedaagde] wordt verrekend met hetgeen [gedaagde] van [eiser] te vorderen zou hebben uit hoofde van de door hem aan haar te betalen helft van de eigenaarslasten van de echtelijke woning en te bepalen dat hetgeen [eiser] alsdan onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald wordt verrekend met de door [eiser] aan [gedaagde] verschuldigde kinderalimentatie,

XIII. primair, indien en voor geval de rechtbank de vorderingen van [eiser] onder I en II zou toewijzen, [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 20.000 + PM ter zake schadevergoeding en te bepalen dat deze vordering van [eiser] op [gedaagde] wordt verrekend met hetgeen zij van [eiser] te vorderen zou hebben uit hoofde van de door [eiser] verbeurde dwangsommen inclusief verschuldigde rente en incassokosten,

subsidiair, indien en voor geval de rechtbank de vorderingen van [eiser] onder I en II niet-ontvankelijk zou verklaren of zou afwijzen, [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 156.833,33 + PM ter zake schadevergoeding en te bepalen dat deze vordering van [eiser] op [gedaagde] verrekend wordt met hetgeen [gedaagde] van [eiser] te vorderen zou hebben uit hoofde van toedeling van het 1/3 eigendomsaandeel in de [adres 1] aan [eiser] en de door [eiser] verbeurde dwangsommen inclusief verschuldigde rente en incassokosten,

XIV. voorwaardelijk, indien en voor geval de rechtbank tot de conclusie zou komen

dat het 1/3 onverdeeld eigendomsaandeel in de woning aan de [adres 1] toch in de verdeling van het huwelijksvermogen van partijen betrokken zou moeten worden en de vordering tot schadevergoeding onder XIII subsidiair zou worden afgewezen:

a. te bepalen dat hetgeen [eiser] uit dien hoofde aan [gedaagde] verschuldigd is, zijnde het bedrag van € 136.833,33 pas opeisbaar is op het moment dat het vruchtgebruik van de moeder van [eiser] van de woning aan de [adres 1] is geëindigd en deze woning is verkocht en geleverd aan een derde;

b. althans te bepalen dat hetgeen [eiser] uit dien hoofde aan [gedaagde] verschuldigd is - in totaal € 136.833,33 - tot een bedrag van € 58.416 pas opeisbaar is op het moment dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde en uit de helft van de netto verkoopopbrengst van de echtelijke woning (zoals onder IX omschreven) van [eiser] aan [gedaagde] wordt betaald en dat het restant van € 78.417,33 opeisbaar is op het moment dat het vruchtgebruik van de moeder van [eiser] van de woning aan de [adres 1] is geëindigd en deze woning is verkocht en geleverd aan een derde,

c. althans te bepalen dat hetgeen [eiser] uit dien hoofde aan [gedaagde] verschuldigd is - in totaal € 136.833,33 - tot een bedrag gelijk aan de helft van de netto overwaarde van de echtelijke woning dat resteert na aftrek van andere door [eiser] aan [gedaagde] verschuldigde bedragen terzake van onder andere de banksaldi en eventueel verbeurde dwangsommen, pas opeisbaar is op het moment dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde en dat het eventuele restant aan [gedaagde] wordt betaald in vijf gelijke jaarlijkse termijnen zulks te rekenen vanaf een jaar na de datum van levering van de echtelijke woning aan een derde;

d. althans een andere betalingsregeling te bepalen terzake de helft van de waarde van het 1/3 onverdeeld eigendomsaandeel in de woning aan de [adres 1] , zijnde het bedrag van in totaal € 136.833,33, dat aan [gedaagde] toekomt dat de rechtbank redelijk acht,

XV.[gedaagde] te veroordelen [eiser] te informeren over alle zaken aangaande de verkoop van de echtelijke woning en hem van nieuwe informatie per omgaande (binnen 24 uur) op de hoogte te stellen én de echtelijke woning te koop te houden zolang er nog geen koper is en alle medewerking aan verkoop te verlenen, zulks met ingang van de datum van dit vonnis, althans vanaf het moment van betekening op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat [gedaagde] zich hier niet aan houdt met een maximum van € 20.000,-.

3.3. [gedaagde] voert verweer.

3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

in reconventie

3.5. [gedaagde] vordert – deels samengevat en na vermeerdering van eis – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

1. ten aanzien van de eigenaarslasten gekoppeld aan de echtelijke woning: [eiser] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van de helft van de eigenaarslasten gekoppeld aan de woning, ad € 372,55 per maand (helft eigenaarslasten inclusief volledige maandelijkse kosten levensverzekering van [eiser] ), over de periode vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag van de verkoop en levering van de woning aan een derde,

2. ten aanzien van de verdeling van het eigendomsaandeel van partijen in de woning aan de [adres 1] :

a. [eiser] ertoe te veroordelen dat hij binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis uitvoering zal geven aan de verdeling van het eigendomsaandeel als bepaald in de echtscheidingsbeschikking, door te bewerkstelligen dat binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis het eigendomsaandeel notarieel is overdragen aan [eiser] ,

en/of,

b. primair: binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis een bedrag van € 250.000 te betalen aan [gedaagde] op een door haar nader te geven rekeningnummer;

subsidiair: binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis het eigendomsaandeel te laten taxeren en binnen veertien dagen nadien de helft van die taxatiewaarde aan [gedaagde] te betalen op een door haar nader te geven rekeningnummer,

c. een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag dat [eiser] zulks nalaat,

d. voorwaardelijk, voor het geval de rechtbank oordeelt dat [eiser] de in de echtscheidingsbeschikking uitgesproken verdeling ter zake het eigendomsaandeel niet dient na te komen c.q. voor zover de rechtbank bepaalt dat het eigendomsaandeel privévermogen is van [eiser] en niet in de gemeenschap van partijen valt: [eiser] te veroordelen een bedrag van € 4.445.43 ter zake de door [gedaagde] volledig betaalde WOZ-beschikking/gemeentelijke belastingen gelieerd aan de woning, aan [gedaagde] te betalen,

3. ten aanzien van de (overige) verdeling van de tussen partijen ontbonden gemeenschap van goederen, deze te verdelen, als volgt:

a. [eiser] en [gedaagde] beiden de helft ontvangen van de waarde van de beleggingsrekening per datum uitkering van deze waarde aan partijen;

b. [eiser] en [gedaagde] beiden de helft van de inboedelgoederen ontvangen, conform de opgave van [gedaagde] ;

c. [eiser] en [gedaagde] beiden de in hun bezit zijnde sieraden, kleding en lijfgoederen ontvangen;

d. [eiser] en [gedaagde] beiden de helft van de banksaldi per 3 september 2022 van de volgende bankrekeningnummers ontvangen:

i. de bankrekening op naam van partijen gezamenlijk: [rekeningnummer 5] ;

ii. de bankrekeningen op naam van [gedaagde] : [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 8] ;

iii. de bankrekeningen op naam van [eiser] : [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] ;

e. van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning allereerst de hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden van het bedrag van € 327.500 en de verkoopkosten evenals door [gedaagde] voorgeschoten reparatiekosten ten behoeve van de woning worden voldaan. Van het bedrag dat resteert komt eerst een bedrag van € 20.000 ter zake door [eiser] verbeurde dwangsommen aan [gedaagde] toe, evenals een bedrag ter hoogte van de helft van de volledig door [gedaagde] betaalde eigenaarslasten over de periode vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag van de verkoop en levering van de woning aan een derde,

4. te bepalen dat [gedaagde] het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en inboedel daarvan toekomt, ook vanaf 18 juli 2024, voor een periode van twaalf maanden na 18 juli 2024, althans met ingang van de dag van betekening van dit vonnis, met het gebod dat [eiser] de echtelijke woning in deze periode niet mag betreden op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere overtreding, tot een maximum van € 20.000,00,

5. voorwaardelijk, voor het geval de rechtbank de vordering van [eiser] onder XII toewijst, [eiser] uit hoofde van de gebruiksvergoeding wegens het alleengebruik van de woning door [eiser] in de periode van augustus 2021 tot en met 18 juli 2023 te veroordelen om aan [gedaagde] een bedrag van € 372,55 per maand te betalen, te weten een totaalbedrag van € 8.196,10 (22 maanden x € 372,55 per maand),

6. [eiser] te veroordelen in de proceskosten.

3.6. [eiser] voert verweer.

3.7.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.1.De voornaamste geschilpunten in conventie en in reconventie hangen met elkaar samen. Daarom zal de rechtbank de geschillen in conventie en in reconventie samen behandelen.

Gemeenschap van goederen

4.2.Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Voor de bepaling van de omvang van die gemeenschap geldt op grond van het ten tijde van de huwelijkssluiting geldende artikel 1:94 lid 2 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat alle tegenwoordige en toekomstige goederen van de echtgenoten in de gemeenschap van goederen vallen, met uitzondering van (onder meer) goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen.

4.3.Voor de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap gaat de rechtbank met partijen uit van de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 3 september 2021.

Eigendomsaandeel in de woning aan de [adres 1]

4.4.Vaststaat dat [eiser] in 1983 op grond van erfopvolging 1/3 deel van de woning aan de [adres 1] heeft verkregen. Partijen verschillen van mening of dit eigendomsaandeel tot de gemeenschap van goederen behoort.

4.5. [eiser] stelt zich op het standpunt dat het eigendomsaandeel op grond van de uitsluitingsclausule in het testament van de opa buiten de gemeenschap valt. Op het moment dat zijn opa het testament opstelde, leefden diens kinderen nog. Het was toen de bedoeling van zijn opa dat hetgeen zijn kinderen zouden erven niet tot enige gemeenschap van goederen zou gaan behoren. Zijn opa heeft kennelijk niet voorzien dat hij een van zijn kinderen zou overleven. Hetgeen zijn opa heeft bedoeld ziet naar analogie ook op hetgeen zijn kleinkinderen zouden erven, als zij de plaats van hun vader zouden vervullen. Om die reden heeft de rechtbank bij beschikking van 9 maart 2022 ten onrechte geoordeeld dat het aandeel moet worden verdeeld en zijn de betreffende beslissingen nietig, aldus [eiser] .

4.6. [gedaagde] betoogt dat het eigendomsaandeel in de woning aan de [adres 1] wel tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort en maakt aanspraak op de helft van de waarde van het eigendomsaandeel.

4.7.De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn standpunt dat het eigendomsaandeel op grond van de uitsluitingsclausule in het testament van de opa niet tot de huwelijksgemeenschap behoort. Voor de uitleg van het testament gelden de bepalingen van het tot 1 januari 2003 van kracht zijnde wettelijke erfrecht. Op grond van artikel 4:932 oud BW geldt dat van de bewoordingen van een testament die duidelijk zijn niet door uitleg mag worden afgeweken. Daarbij is van belang dat ook naar oud recht bij de beantwoording van de vraag of de bewoordingen van een uiterste wilsbeschikking duidelijk zijn, dat wil zeggen als verklaring van hetgeen de erflater wil dat na zijn dood met zijn vermogen zal geschieden een duidelijke zin hebben, mede dient te worden gelet op de verhoudingen die de erflater bij zijn wilsbeschikking heeft willen regelen en op de omstandigheden waaronder deze is gemaakt (HR 03-12-2004, ECLI:NL:HR:2004:AR0196, NJ 2005, 58, m.nt. W.M. Kleijn).

4.8. [eiser] betoogt dat zijn opa niet heeft voorzien dat hij een van zijn kinderen zou overleven. [eiser] stelt ook geen feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zijn opa met de uitsluitingsclausule ook de verhouding tot zijn kleinkinderen heeft willen regelen in de situatie dat een van zijn kinderen zou zijn vooroverleden. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de erflater alleen de verhouding tot zijn kinderen heeft willen regelen. Omdat de bewoordingen van de uitsluitingsclausule gelet op deze verhouding duidelijk zijn, is er voor uitleg geen plaats.

4.9. [eiser] betoogt dat er sprake zou zijn van een door de erflater onvoorziene omstandigheid en dat het in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid wanneer de door erflater in zijn testament opgenomen uitsluitingsclausule alleen zou hebben te gelden ten opzichte van zijn kinderen en niet ten opzichte van zijn kleinkinderen die de plaats van hun vooroverleden vader hebben vervuld. Dit betoog slaagt niet. Aanvaarding van dit betoog zou immers betekenen dat voor de beantwoording van de vraag of de bewoordingen van een uiterste wilsbeschikking duidelijk zijn ook zou moeten worden gelet op de verhoudingen die de erflater kennelijk niet heeft willen regelen. Dat staat op gespannen voet met de testeervrijheid. Voorts had erflater in reactie op de gestelde onvoorziene omstandigheid ‑ i.e. het vooroverlijden van de vader van [eiser] ‑ zijn testament kunnen aanpassen, maar dat heeft hij niet gedaan.

4.10.Ook het betoog dat [eiser] door plaatsvervulling in de rechten en plichten van zijn vooroverleden vader is getreden leidt niet tot het oordeel dat de uitsluitingsclausule in het testament van zijn opa ook op zijn verkrijging van toepassing is. Een uitsluitingsclausule legt immers geen rechten of plichten op aan de erfgenaam, maar is verbonden aan de goederen die uit de nalatenschap zijn verkregen (of aan wat daarvoor in de plaats is gekomen).

Dit alles leidt tot het oordeel dat het eigendomsaandeel in de woning aan de [adres 1] tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort. Hieruit volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat de beschikking van 9 maart 2023 op dit punt niet juist is.

Bovendien zou een eventueel onjuist juridisch oordeel in de beschikking niet tot gevolg hebben dat de beschikking nietig of vernietigbaar is.

De termijn waarbinnen de toedeling van het eigendomsaandeel moet plaatsvinden zal de rechtbank in alinea 4.37 e.v. behandelen.

4.12.Dit betekent dat de rechtbank de vorderingen onder I en II in conventie zal afwijzen. De vordering onder III in conventie treft hetzelfde lot. Ook het aandeel in de verkoopopbrengst van de [adres 2] , dat [eiser] stelt te hebben geïnvesteerd in de echtelijke woning, behoorde tot de huwelijksgemeenschap van partijen. Dit betekent dat [eiser] met dit aandeel geen privévermogen in de echtelijke woning kan hebben geïnvesteerd. Hij heeft alleen al daarom geen vergoedingsrecht van € 28.700.

4.13.Met de afwijzing van de vorderingen van [eiser] onder I tot en met II gaat de voorwaarde verbonden aan de tegenvordering van [gedaagde] onder 2.d. niet in vervulling. Deze tegenvordering zal daarom niet worden beoordeeld.

Opzettelijke verzwijging gemeenschapsgoederen?

4.14. [eiser] stelt dat [gedaagde] in haar verzoekschrift opzettelijk vermogensbestanddelen die tot de gemeenschap behoren heeft verzwegen. Het zou gaan om de beleggingsrekening van partijen, inboedel in de echtelijke woning, banksaldi van [gedaagde] en [eiser] afzonderlijk en gezamenlijk en eventuele belastingteruggaven waar partijen tot 3 september 2021 nog recht op hadden, maar die na de peildatum door (één van de) partijen zijn ontvangen. Op grond van artikel 3:194 lid 2 BW zouden deze vermogensbestanddelen daarom niet meer aan [gedaagde] toekomen. [gedaagde] betwist dit.

4.15.Het betoog van [eiser] slaagt niet omdat van een (opzettelijk) verzwijgen van de desbetreffende vermogensbestanddelen geen sprake is. In het aanvullende verzoekschrift van [gedaagde] is opgenomen dat “onderdeel van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen is o.a. de koopwoning (…) aan de Van [adres 3] (…) alsmede het eigendomsaandeel (…) in de woning aan de [adres 1] (…)”. [gedaagde] heeft hiermee op geen enkele wijze de indruk gewekt dat dit de gehele huwelijksgoederengemeenschap betrof. Bovendien kan van verzwijging als zodanig geen sprake zijn als de andere deelgenoot ook weet van het goed. [eiser] heeft niet weergesproken de stelling van [gedaagde] dat [eiser] de bestanddelen van de huwelijksgemeenschap kende. De primaire vordering onder IV zal daarom worden afgewezen.

Nadere verdeling gemeenschapsgoederen

Beleggingsrekening

4.16.Partijen zijn het erover eens dat het saldo van de aan de hypotheek gekoppelde beleggingsrekening bij Nationale Nederlanden bij of na de levering van de echtelijke woning door partijen bij helfte zal worden gedeeld. De rechtbank zal dit in de beslissing opnemen.

Inboedel

4.17.De rechtbank stelt vast dat partijen tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling de volgende verdeling van de inboedel zijn overeengekomen:

  • Bureau zolder naar [eiser]

  • Kledingsysteem zolder naar [eiser]

  • Bed al in bezit [eiser]

  • Nachtkastjes op zolder naar [eiser]

  • Badkamerspiegelkast zit bij de verkoop van het huis inbegrepen dus blijft achter

  • Ronde Zilveren Bijzettafel woonkamer naar [eiser]

  • Beige stoel/poef woonkamer naar [eiser]

  • 1 groot koksmes (gevonden) naar [eiser]

  • 1 braadpan naar [eiser]

  • alle overige Keukengerei wat er nog is (zoals glazen, Tupperware, servies, bakspullen, bestek etc.) naar [gedaagde] .

  • 1 broodplank naar [eiser]

  • Kleding/sieraden [eiser] al in zijn bezit

  • Afstandsbediening van de tv die hij heeft meegenomen naar [eiser]

  • Spiegelreflexcamera en oplader naar [gedaagde] . Oplader is nu bij [eiser] , moet terugkomen

  • Computerspellen naar [eiser]

  • Tafel en Stoelen woonkamer naar [gedaagde]

  • Buffetkast, vazen en servies naar [gedaagde]

  • Salontafels naar [gedaagde]

  • vloerkleed (net gekocht) naar [gedaagde]

  • Stofzuiger donkerrood AEG naar [gedaagde]

  • Philips stofzuiger naar [eiser]

  • Schilderij lijstjes woonkamer en spiegels in huis naar [gedaagde]

  • Grote gouden bloempot woonkamer naar [gedaagde]

  • Lampen woonkamer, gang en slaapkamer naar [gedaagde]

  • Wasmachine/droger naar [gedaagde]

  • 2 Kleine witte kastjes IKEA zilveren poten naar [eiser]

  • loungebank kussens, tuinstoelen tuin naar [gedaagde]

Hoogslaper van Sterre mag zij zelf bepalen waar deze komt te staan na verhuizing

Voorlopig blijft deze hier tot we verhuizen

Inrichting / speelgoed / kleding Kinderkamers gaan verder over naar nieuwe huis moeder

De inboedel blijft wel in de woning tot we verhuizen (m.u.v. afstandsbediening en oplader spiegelreflexcamera).

4.18.De rechtbank zal overeenkomstig deze afspraken beslissen.

Sieraden, kleding en lijfgoederen

4.19.Partijen zijn het eens dat ieder van hen de eigen sieraden, kleding en lijfgoederen behoudt. De rechtbank zal dit in de beslissing opnemen.

Bankrekeningen en saldi

Bij vonnis in incident is al overwogen dat tussen partijen vast staat dat de banksaldi op de peildatum 3 september 2021 bij helfte tussen partijen moeten worden gedeeld. De rechtbank zal dit zo beslissen en bepalen dat (de saldi van) de bankrekeningen toevallen aan de partij op wiens naam de desbetreffende bankrekening staat.

voor de persoonlijke bankrekeningen van [eiser] betreft het de volgende saldi:

- € 1.597,95 op rekening [rekeningnummer 2]

- € 7.821,49 op rekening [rekeningnummer 3]

- € 29,07 op rekening [rekeningnummer 4]

voor de persoonlijke bankrekeningen van [gedaagde] betreft het de volgende saldi:

- € 981,60 op rekening [rekeningnummer 8]

- € 588,97 op rekening [rekeningnummer 7]

Dit betekent dat ieder van partijen recht heeft op een bedrag van € 5.509,54 (€ 11.019,08/ 2) en dat [eiser] ter verrekening van de banksaldi aan [gedaagde] moet betalen een bedrag van € 3.938,97 (€ 5.509,54 – (€ 981,60 + € 588,97)). De rechtbank zal dit in de beslissing opnemen. De vordering van [eiser] onder VII zal worden afgewezen omdat uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] met de verdeling niet wordt overbedeeld.

4.21.Ten aanzien van de overige door [eiser] gestelde bankrekeningen op naam van [gedaagde] , waaronder met nummer [rekeningnummer 6] , is bij vonnis in incident al geoordeeld dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat deze rekening(en) op de peildatum daadwerkelijk nog bestond(en).

4.22.Zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling zal de gezamenlijke rekening met nummer [rekeningnummer 5] niet worden toebedeeld. Het saldo van deze rekening zal ten tijde van de levering van de echtelijke woning bij helfte worden verdeeld. In overleg met partijen tijdens de mondelinge behandeling, zal de rechtbank bepalen dat beide partijen moeten meewerken aan de opheffing van deze rekening zodra het saldo ervan is verdeeld.

Gemeenschapsschulden

4.23. [eiser] vordert te bepalen dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de schulden die zijn aangegaan voor de peildatum van de ontbinding van de gemeenschap van partijen en na die peildatum nog niet waren betaald. Die schulden betreffen de hypothecaire schuld bij de broer van [eiser] van € 32.942,74 en de eventuele schulden bij de Belastingdienst die mogelijk nog voortvloeien uit het huwelijk maar op de peildatum nog niet waren voldaan, aldus [eiser] .

4.24. [gedaagde] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De rechtbank zal de vordering toewijzen.

Verkoopopbrengst echtelijke woning

4.25.Partijen zijn het eens dat van de verkoopopbrengst de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden en de verkoopkosten moeten worden voldaan. De rechtbank zal dit in de beslissing opnemen.

4.26. [eiser] vordert verder dat ook de gemeenschapsschuld bij de broer van [eiser] uit de verkoopopbrengst wordt voldaan. ter onderbouwing stelt [eiser] dat vanwege het gelegde loonbeslag de hoofdsom inclusief rente opeisbaar is. Aangezien [gedaagde] dit niet heeft weersproken zal de vordering op grond van artikel 3:178 lid 2 BW worden toegewezen.

4.27. [gedaagde] vordert op haar beurt, zo begrijpt de rechtbank, dat op het aandeel van [eiser] in de resterende verkoopopbrengst de verbeurde dwangsommen van € 20.000 in mindering worden gebracht. [eiser] betwist dit onder verwijzing naar zijn standpunt ten aanzien van het eigendomsaandeel. Aangezien de rechtbank [eiser] niet volgt in dit standpunt, faalt ook het verweer van [eiser] wat betreft de betaling van de verbeurde dwangsommen. De rechtbank zal de vordering toewijzen.

4.28.De door [gedaagde] gevorderde vergoeding uit de verkoopopbrengst van reparatiekosten ten behoeve van de echtelijke woning zal worden afgewezen. Dat [gedaagde] reparatiekosten heeft gemaakt is door [eiser] betwist en door [gedaagde] op geen enkele wijze onderbouwd. Van [gedaagde] had mogen worden verwacht dat zij in ieder geval zou stellen welke reparaties er aan de woning zijn uitgevoerd en welke kosten zij daarvoor heeft voldaan. Aangezien zij dit heeft nagelaten, heeft zij niet aan haar stelplicht voldaan. Voor bewijslevering is dan geen plaats.

Eigenaarslasten en gebruiksvergoeding

4.29. [gedaagde] vordert betaling door [eiser] van de helft van de eigenaarslasten voor de echtelijke woning à € 372,55.

4.30. [eiser] betwist enige verschuldigdheid, omdat zijn huidige woonlasten het dubbele van de eigenaarslasten voor de echtelijke woning bedragen. Partijen hebben nagenoeg een gelijk inkomen en [gedaagde] kan de eigenaarslasten delen met haar nieuwe partner. Daarom is het redelijk dat [gedaagde] vanaf eind juni 2023 de eigenaarslasten van de echtelijke woning voor haar rekening neemt, aldus [eiser] .

De rechtbank overweegt dat partijen ieder voor de onverdeelde helft eigenaar zijn van de echtelijke woning, zodat zij op grond van artikel 3:172 BW beiden zijn gehouden de lasten van deze woning bij helfte te dragen. Bij vonnis in kort geding is ook bepaald dat [eiser] tot aan de verkoop en levering van de woning aan een derde is gehouden om voor de helft bij te dragen in de eigenaarslasten van de woning. In het verweer van [eiser] ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.

Niet in geschil is dat [gedaagde] vanaf 1 augustus 2023 de woonlasten heeft voldaan, [eiser] heeft in de maanden september, oktober en november 2023 zijn deel bijgedragen. In beginsel dient [eiser] dus de helft van de eigenaarslasten à € 372,55 vanaf 1 augustus 2023 tot aan de verkoop en levering van de woning, minus drie maanden, aan [gedaagde] te voldoen. [eiser] beroept zich echter op verrekening van de eigenaarslasten met een door [gedaagde] verschuldigde gebruiksvergoeding à € 372,55 vanaf 1 juli 2023 tot en met de maand van de levering van de echtelijke woning.

Voor de beantwoording van de vraag of [eiser] aanspraak heeft op een gebruiksvergoeding is van belang dat artikel 3:169 BW bepaalt dat – behoudens andersluidende regeling – iedere deelgenoot bevoegd is tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. Indien een deelgenoot het goed met uitsluiting van de andere gebruikt, kan dat aanleiding vormen om laatstgenoemde een vergoeding ter zake van gederfd gebruiksgenot toe te kennen (vgl. Hoge Raad 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:156).

Bij vonnis in kort geding is op vordering van [gedaagde] bepaald dat haar het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning toekomt voor een periode van twaalf maanden vanaf een maand na betekening van dat vonnis en [eiser] de woning gedurende die periode niet mag betreden. [eiser] kan daarom aanspraak maken op een gebruiksvergoeding, zij het vanaf augustus 2023. Immers, tussen partijen staat vast dat [eiser] op 18 juli 2023 uit de echtelijke woning is getrokken. De hoogte van de gevorderde vergoeding van € 372,55 per maand is niet in geschil.

4.33.Dit betekent dat [eiser] zijn aandeel in de eigenaarslasten van de echtelijke woning van € 372,55 per maand kan verrekenen met zijn vordering op [gedaagde] in verband met de door haar verschuldigde gebruiksvergoeding van € 372,55 per maand. Het gevolg hiervan is dat [gedaagde] per saldo vanaf augustus 2023 tot aan de notariële levering van de echtelijke woning ‑ of het moment dat zij de woning metterwoon verlaat ‑ geen eigenaarslasten meer van [eiser] heeft te vorderen. De rechtbank zal dan ook het deel van de tegenvordering van [gedaagde] dat daarop ziet, afwijzen.

4.34.Uit het voorgaande volgt ook dat [eiser] na verrekening nog een vordering op [gedaagde] heeft ter zake de door haar verschuldigde gebruiksvergoeding over de maanden september, oktober en november 2023. [eiser] vordert te bepalen dat dit bedrag wordt verrekend met de door hem verschuldigde kinderalimentatie. Deze vordering zal worden toegewezen. Uitgangspunt is weliswaar dat zonder toestemming van de alimentatiegerechtigde niet verrekend mag worden met kinderalimentatie. De rechtbank ziet echter aanleiding om in dit geval op dit uitgangspunt een uitzondering te maken, omdat [gedaagde] in deze maanden daadwerkelijk de beschikking heeft gehad over de te verrekenen bedragen en deze dus ook heeft kunnen aanwenden voor de kosten van de verzorging van de kinderen. In zoverre leidt de verrekening er dus niet toe dat het belang van de kinderen bij de kinderalimentatie wordt geschaad.

4.35.Met de toewijzing van de gebruiksvergoeding voor [eiser] treedt de voorwaarde in waaronder [gedaagde] haar tegenvordering voor een gebruiksvergoeding van [eiser] heeft ingesteld. Deze vordering zal worden afgewezen, omdat [eiser] over de periode van augustus 2021 tot juli 2023 niet het exclusief gebruik van de woning heeft gehad (zie 2.9).

Onrechtmatig handelen

4.36.De voorwaarde die [eiser] heeft verbonden aan zijn primaire vordering onder XIII is niet vervuld. De subsidiaire vordering onder XIII tot schadevergoeding zal de rechtbank afwijzen, omdat uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld.

Betalingsregeling

4.37. [eiser] vordert tot slot, voor het geval de rechtbank oordeelt dat zijn eigendomsaandeel in de woning aan de [adres 1] tot de gemeenschap behoort en zijn vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen, uitstel van betaling van de helft van de waarde van zijn eigendomsaandeel aan [gedaagde] .

De rechtbank zal deze vordering toewijzen. Zolang zijn moeder het vruchtgebruik van de woning aan de [adres 1] heeft, kan [eiser] ook zelf niet over zijn eigendomsaandeel in de woning beschikken. [eiser] heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid als hij onder die omstandigheden het eigendomsaandeel nu al met [gedaagde] zou moeten afrekenen.

Met gebruikmaking van haar bevoegdheid op grond van artikel 3:185 lid 3 BW zal de rechtbank de termijn waarbinnen de notariële toedeling van het eigendomsaandeel aan [eiser] moet plaatsvinden ruimer stellen dan door [gedaagde] gevorderd, namelijk op acht weken na betekening van het vonnis, onder de verplichting van [eiser] om € 136.833,34 (€ 273.666,67 / 2) aan [gedaagde] te betalen. Op verzoek van [eiser] zal deze betalingsverplichting door partijen worden omgezet in een niet-rentedragende geldlening van [gedaagde] aan [eiser] tegen gelijktijdige hypotheekstelling op het eigendomsaandeel tot zekerheid ten behoeve van [gedaagde] en onder de voorwaarde dat de lening opeisbaar is bij de levering van (het eigendomsaandeel in) de woning aan de [adres 1] aan een derde of, als dat eerder is, uiterlijk zes maanden nadat het vruchtgebruik van de moeder van [eiser] is geëindigd.

4.39.Aan de verplichting van [eiser] tot medewerking aan de toedeling van het eigendomsaandeel zal de rechtbank een dwangsom verbinden van € 500,00 per dag dat [eiser] na ommekomst van genoemde termijn hieraan niet voldoet, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 20.000,00. Gelet op het feit dat de dwangsom dient als prikkel tot nakoming en gelet op het belang van [gedaagde] daarbij, acht de rechtbank de omvang van de dwangsom redelijk, zodat het verweer hiertegen faalt.

Voortgezet gebruik echtelijke woning

4.40.De rechtbank zal de tegenvordering van [gedaagde] tot voortzetting van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning voor nog een jaar afwijzen. Er bestaat onvoldoende aanleiding om er nu al van uit te gaan dat de woning niet voor 18 juni 2024 of kort daarna wordt verkocht. Dit geldt te meer omdat op zitting is besproken dat er een bod ligt waar beide partijen mee kunnen instemmen. De rechtbank gaat er wel van uit dat [gedaagde] met uitsluiting van [eiser] in de woning zal kunnen blijven wonen zolang deze nog niet is geleverd aan een derde. [eiser] heeft op de zitting verklaard dat hij niet in de echtelijke woning zal trekken.

Informatie over de verkoop van de echtelijke woning

4.41.Ter zitting is gebleken dat er een bod is gedaan op de echtelijke woning waarmee beide partijen willen instemmen. Voorts heeft [eiser] niet (voldoende) weersproken dat hij toegang heeft gekregen tot het online verkoopdomein van de makelaar. Gelet hierop heeft hij onvoldoende belang bij zijn vordering tot informatieverstrekking door [gedaagde] . Evenmin is er aanleiding om [gedaagde] nu op straffe van een dwangsom te veroordelen om de woning in de verkoop te houden. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.

Proceskosten in conventie en reconventie

4.42.Gelet op de omstandigheid dat partijen getrouwd zijn geweest, zullen de proceskosten in conventie en reconventie tussen hen zo worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt. Geen van partijen heeft feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding geven om af te wijken van deze gebruikelijke compensatie.

De rechtbank

in conventie en in reconventie

5.1.bepaalt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor schulden die zijn aangegaan voor 3 september 2021 en na die datum nog niet waren betaald, te weten in ieder geval de hypothecaire geldlening bij de broer van [eiser] en de eventuele schulden bij de Belastingdienst die mogelijk nog voortvloeien uit het huwelijk maar op 3 september 2021 nog niet waren voldaan,

5.2.bepaalt de wijze van verdeling van huwelijksgemeenschap van partijen als volgt:

van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning zullen de volgende bedragen worden voldaan:

- de hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden van € 327.500,00

- de hypothecaire geldlening bij de broer van [eiser] van € 32.942,74 te vermeerderen met de rente van 4% vanaf 19 september 2019 tot aan de dag van volledige betaling

- de verkoopkosten van de echtelijke woning,

5.2.2.het saldo van de aan de hypotheek gekoppelde beleggingsrekening bij Nationale Nederlanden zal door partijen bij of na de levering van de echtelijke woning bij helfte worden gedeeld,

5.2.3.het restant van de (netto) verkoopopbrengst van de echtelijke woning zal door partijen als volgt worden gedeeld:
- [eiser] ontvangt de helft minus € 20.000,-
- [gedaagde] ontvangt de helft plus € 20.000,-,

5.2.4.het saldo van de gezamenlijke bankrekening zal bij de levering van de echtelijke woning bij helfte worden verdeeld. Beide partijen dienen vervolgens mee te werken aan de opheffing van deze rekening,

5.2.5.aan [eiser] komt toe het saldo van de bankrekeningen die op zijn naam staan,

5.2.6.aan [gedaagde] komt toe het saldo van de bankrekeningen die op haar naam staan,

5.2.7.partijen behouden ieder de eigen sieraden, kleding en lijfgoederen,

5.2.8.de inboedel wordt verdeeld overeenkomstig de in rechtsoverweging 4.17 opgenomen afspraak tussen partijen,

5.2.9.binnen acht weken na betekening van dit vonnis moet de notariële toedeling van het eigendomsaandeel in de woning aan de [adres 1] aan [eiser] plaatsvinden, onder de verplichting van [eiser] om € 136.833,34 aan [gedaagde] te betalen. Op verzoek van [eiser] zal deze betalingsverplichting door partijen worden omgezet in een niet-rentedragende geldlening van [gedaagde] aan [eiser] tegen gelijktijdige hypotheekstelling op het eigendomsaandeel als zekerheid ten behoeve van [gedaagde] en onder de voorwaarde dat de lening opeisbaar is bij de levering van (het eigendomsaandeel in) de woning aan de [adres 1] aan een derde of, als dat eerder is, uiterlijk zes maanden nadat het vruchtgebruik van de moeder van [eiser] is geëindigd,

5.3.bepaalt dat [eiser] een dwangsom verbeurt van € 500,00 per dag dat hij in gebreke blijft aan de toedeling als bedoeld in 5.2.9 te voldoen, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 20.000,00,

5.4.veroordeelt [eiser] aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 3.938,97, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,

5.5.bepaalt dat [eiser] vanaf 1 augustus 2023 maandelijks een bedrag van € 372,55 moet bijdragen in de eigenaarslasten van de woning,

5.6.bepaalt dat [gedaagde] vanaf 1 augustus 2023 een gebruiksvergoeding aan [eiser] verschuldigd is van € 372,55 per maand zolang zij het alleengebruik van de woning heeft,

5.7.bepaalt dat de verschuldigde bijdrage in de eigenaarslasten van [eiser] en de verschuldigde gebruiksvergoeding van [gedaagde] met elkaar worden verrekend, zodat geen van partijen de ander ter zake iets verschuldigd is zolang [gedaagde] het alleengebruik van de woning heeft,

5.8.bepaalt dat [eiser] de op heden teveel door hem betaalde eigenaarslasten (ter hoogte van driemaal € 372,55) mag verrekenen met de door hem verschuldigde kinderalimentatie,

5.9.compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.10.verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.11.wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.

1680

ECLI:NL:RBNHO:2024:6080 - PONT Omgeving (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Edmund Hettinger DC

Last Updated:

Views: 5853

Rating: 4.8 / 5 (58 voted)

Reviews: 89% of readers found this page helpful

Author information

Name: Edmund Hettinger DC

Birthday: 1994-08-17

Address: 2033 Gerhold Pine, Port Jocelyn, VA 12101-5654

Phone: +8524399971620

Job: Central Manufacturing Supervisor

Hobby: Jogging, Metalworking, Tai chi, Shopping, Puzzles, Rock climbing, Crocheting

Introduction: My name is Edmund Hettinger DC, I am a adventurous, colorful, gifted, determined, precious, open, colorful person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.