ECLI:NL:PHR:2024:654 - PONT Zorg&Sociaal (2024)

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Zitting2 juli 2024

CONCLUSIE

M.E. van Wees

In de zaak

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,

hierna: de verdachte.

1.1De verdachte is bij arrest van 30 juni 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaak met parketnummer 01-290009-21 wegens “mishandeling” en in de zaak met parketnummer 01-226576-21 wegens "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken, waarvan drie voorwaardelijk en met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof aan de verdachte twee vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, daarvan de dadelijke uitvoerbaarheid bevolen en de proeftijd als vermeld in een eerder vonnis van de politierechter verlengd, een en ander als nader in het arrest bepaald.

1.2Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.L.A. Klaassen, advocaat in Vught, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

Het middel heeft betrekking op de bewezenverklaarde mishandeling. Het bevat de klacht dat het bewezenverklaarde niet kan volgen uit de bewijsmiddelen. In de toelichting wordt - kort gezegd - aangevoerd dat uit de bewijsvoering niet volgt dat bij het slachtoffer pijn of letsel is ontstaan.

Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.2Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

“hij op 25 oktober 2021 te [plaats] , [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] tegen het lichaam te duwen, waardoor die [aangever] ten val is gekomen.”

2.3De bewezenverklaring is in grote lijnen conform de tenlastelegging. De woorden “of omstreeks” en “(met kracht)” zijn door het hof uit de tenlastelegging gestreept.

2.4De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 25 oktober 2021, dossierpagina’s 3-4, voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] :

(dossierpagina 3)

Op maandag 25 oktober 2021 omstreeks 16.15 uur was ik bij [betrokkene 1] (hof begrijpt: [betrokkene 1] , de moeder van verdachte). Ik ken de zoon van [betrokkene 1] , [verdachte] . Ik was samen met [betrokkene 1] hout in de aanhanger aan het laden en toen kwam [verdachte] eraan lopen. Ik hoorde hem roepen: “Ga naar huis dikke vette boer”. Ik zag dat [verdachte] hout oppakte en in mijn richting gooide. Hij liep naar mij toe en greep mij vast en duwde mij naar de grond. Dit deed hij met twee handen.

2. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 oktober 2021, dossierpagina’s 7-8, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :

(dossierpagina 7)

Op 25 oktober 2021 omstreeks 16.30 uur was ik samen met een vriend van mij, [aangever] (hof: aangever) tuinafval op zijn aanhanger aan het laden. Mijn woning ligt aan het [a-straat 1] in [plaats] . Toen ik-samen met [aangever] in de tuin stond, kwam mijn zoon [verdachte] zonder aanleiding op hem af gelopen. Ik zag dat [verdachte] [aangever] in een hoop bladeren duwde.

3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 oktober 2021, dossierpagina’s 23-27, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

(dossierpagina 26)

Ik heb [aangever] geduwd. Toen viel hij op de grond.”

Het arrest bevat geen nadere bewijsoverweging.

Juridisch kader

2.6In een arrest van 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677, heeft de Hoge Raad bepaald dat onder mishandeling

“niet alleen [moet] worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn - zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat (vgl. HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690, NJ 2011/466) - maar onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam.”

2.7De feiten die aan die zaak ten grondslag lagen, kwamen erop neer dat de verdachte de slachtoffers in een kanaal had geduwd. Het hof had bewezen verklaard dat de slachtoffers hierdoor “pijn [hadden] ondervonden”. De Hoge Raad overwoog hierover dat

“[u]it de door het Hof gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid dat de verdachte bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zo een onlust veroorzakende gewaarwording heeft veroorzaakt door hen in het water te duwen, doch dit is niet tenlastegelegd. Dat zij - zoals wel is tenlastegelegd en bewezenverklaard - door die gedraging van de verdachte pijn hebben ondervonden, kan uit 's Hofs bewijsvoering echter niet worden afgeleid. De bewezenverklaring is dus in dit opzicht niet naar de eis der wet met redenen omkleed.”

2.8Het in een kanaal of rivier duwen van een slachtoffer kan dus in beginsel worden aangemerkt als mishandeling.n

Vgl. ook HR 11 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1589 (art. 81 lid 1 RO).

In latere jurisprudentie is onder meer uitgemaakt dat het afscheren van “een aanzienlijk deel van het hoofdhaar” terwijl het slachtoffer fysiek in bedwang gehouden wordt onder omstandigheden als een “min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam [kan] worden beschouwd”.n

HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:197. Ook in die zaak werd het arrest van het hof evenwel vernietigd, omdat het hof bewezen had verklaard dat sprake was van “letsel” terwijl dit niet volgde uit de bewijsvoering en het afscheren van hoofdhaar “noch naar algemeen taalgebruik noch naar verkeersopvattingen” als zodanig kon worden aangemerkt.

Datzelfde geldt voor het tijdens een worsteling meermaals vastgrijpen van de testikels van het slachtoffer,n

HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1554.

alsmede voor het legen van een fles urine over het slachtoffer.n

HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1751.

De beoordeling van het cassatiemiddel

2.10Uit de bewijsvoering van het hof volgt dat in cassatie moet worden uitgegaan van de volgende feiten: de verdachte heeft - na hem te hebben uitgescholden - hout in de richting van het slachtoffer gegooid, hem vervolgens vastgepakt en omver geduwd (bewijsmiddel 1), waardoor het slachtoffer op de grond (bewijsmiddel 3) in een “hoop bladeren” terechtkwam (bewijsmiddel 2). Deze bewijsmiddelen houden niets in over pijn of letsel dat het slachtoffer zou hebben ondervonden.n

Een blik achter de papieren muur laat zien dat het dossier niet eenduidig is voor wat betreft de vraag of het slachtoffer pijn heeft ondervonden ten gevolge van de duw.

2.11Met deze feitelijke vaststellingen heeft het hof naar het mij voorkomt de bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd. Het iemand duwen in een hoop bladeren lijkt mij, zonder nadere toelichting, immers evenmin voldoende voor het vaststellen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam. Het is een feit van algemene bekendheid dat het een onprettige gewaarwording is om - hetzij door het door toedoen van een ander struikelen, hetzij door een duw - uit balans te raken en te vallen, maar dit lijkt mij als zodanig niet zonder meer voldoende om de bovengenoemde maatstaf te halen. Het moet immers gaan om onlust van een relatief hoog niveau (“min of meer hevig”), terwijl hier bijvoorbeeld geen sprake is van kopje ondergaan, geheel nat worden of koud krijgen, zoals dat wel het geval is bij in het water worden geduwd.

2.12Het feit dat het hof in de onderhavige zaak heeft vastgesteld dat de duw werd voorafgegaan door - in mijn woorden - een kennelijke sfeer van intimidatie maakt een en ander voor mij niet anders. Het toebrengen van leed, “zonder lichamelijke component”, valt immers buiten het bereik van art. 300 Sr.n

Vgl. de CAG van toenmalig AG F.W. Bleichrodt van 24 juni 2014, ECLI:NL:PHR:2014:1673, onder 17. De Hoge Raad heeft zich hier, gelet op rov. 3.2 van het daaropvolgende arrest van 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677, bij aangesloten.

Dat de omstandigheden die het hof heeft vastgesteld - het voorafgaand aan de duw schelden en met hout gooien - kunnen bijdragen aan een onlust veroorzakende gewaarwording - men denke aan een (versterkt) gevoel van onmacht en/of vernedering - lijkt mij goed voorstelbaar, maar deze lijkt mij zich niet zonder meer “in of aan het lichaam” te manifesteren.

2.13Het middel slaagt.

3.1Het middel bevat klachten over de motivering van de strafoplegging. Ik lees in de toelichting op het middel een beroep op de zogenoemde “LOVS-oriëntatiepunten” en de klacht dat de strafoplegging “verwondering” dan wel “verbazing” zou wekken. Daarnaast worden nog enkele feitelijke omstandigheden aangevoerd, waaraan de klacht wordt gekoppeld dat het gerechtshof in het arrest “niets wil weten” van strafmatigende omstandigheden.

De klachten die in het middel naar voren worden gebracht, hebben uitsluitend betrekking op de opgelegde gevangenisstraf. Niet geklaagd wordt dus over de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregelen.

Relevant procesverloop en de strafmotivering

3.3In eerste aanleg is de verdachte voor beide tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van acht weken. Hieraan zijn door de politierechter diverse bijzondere voorwaarden verbonden, waarvan een deel betrekking had op (intramurale) behandeling van de verdachte en een deel een contact- en locatieverbod inhield dat in relatie stond tot de in de zaak met parketnummer 01-226576-21 bewezenverklaarde bedreiging. Kort gezegd betroffen laatstgenoemde voorwaarden een contactverbod met het slachtoffer van die bedreiging en diens partner, alsmede een locatieverbod voor de omgeving van hun woning.

3.4In hoger beroep is door de advocaat-generaal een gevangenisstraf van acht weken waarvan drie voorwaardelijk gevorderd, met handhaving van de bijzondere voorwaarden. Ter zitting is de verdachte, noch zijn raadsman verschenen. Er is dus ook geen verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat. Het hof heeft de verdachte vervolgens veroordeeld conform de eis van de advocaat-generaal, met dien verstande dat het geen bijzondere voorwaarden heeft opgelegd maar in plaats daarvan een tweetal vrijheidsbeperkende maatregelen (ten gevolge waarvan het deel van de voorwaarden dat betrekking had op (intramurale) behandeling is komen te vervallen).

3.5Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende strafmotivering opgenomen:

“Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

De verdachte heeft zich op 24 juli 2021 schuldig gemaakt aan het bedreigen met de dood van een buurtgenoot [betrokkene 2] . Daarmee heeft de verdachte deze [betrokkene 2] vrees aangejaagd. Drie maanden later heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [aangever] . Beide feiten zijn zonder enige aanwijsbare reden gepleegd. Verder komt uit het dossier naar voren dat sprake is geweest van eerdere voorvallen met (onder meer voornoemde) buurtbewoners. De door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben in zijn woonomgeving grote onrust en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt, zoals onder meer tot uitdrukking is gebracht door [betrokkene 2] bij de uitoefening van het spreekrecht ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.

Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 april 2022, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit onder meer blijkt dat hij op 2 augustus 2021 is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke, taakstraf, welke straf op 17 augustus 2021 onherroepelijk is geworden. Aan het voorwaardelijke strafdeel waren bijzondere voorwaarden verbonden. De verdachte heeft het in de zaak met parketnummer 01-290009-21 bewezenverklaarde aldus gepleegd tijdens de proeftijd van deze veroordeling. Voorts is de verdachte in 2014 tweemaal veroordeeld, eenmaal ter zake van mishandeling tot een taakstaf en eenmaal ter zake van mishandeling, bedreiging en wederspannigheid tot een gevangenisstraf en daarnaast een voorwaardelijke taakstraf.

Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te begaan.

Voorts heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsrapport d.d. 10 juni 2022 en van hetgeen de reclasseringswerker [betrokkene 3] ter terechtzitting in hoger beroep als deskundige omtrent de huidige persoonlijke situatie van de verdachte heeft verklaard. Vanuit de reclassering zijn verschillende interventies en trajecten ingezet, maar deze zijn allemaal mislukt. De verdachte heeft verschillende kansen gekregen maar blijft in contact komen met politie en justitie en haakte niet aan bij de hulp en begeleiding die hem werd geboden. Zo is hij naar aanleiding van het vonnis in onderhavige zaak opgenomen in een forensisch psychiatrische kliniek, maar heeft hij deze kliniek na welgeteld één dag uit eigen beweging verlaten. Kort na het klinische traject is nog een ambulant hulpverleningstraject gestart en heeft hij eenmaal een depotmedicatie gebruikt. Ook dit traject is echter voortijdig afgebroken. Dat alles maakte dat de reclassering in voormeld advies aangaf dat een voorwaardelijke straf met toezicht en een ambulant hulpverleningstraject geen mogelijkheden biedt tot gedragsverandering of verandering in de leefomgeving. Wel wordt een klinisch traject, zoals eerder door de reclassering is geadviseerd, nog steeds gezien als mogelijke optie om alsnog tot gedragsverandering te kunnen komen. De reclassering schat in datzelfde rapport de haalbaarheid van dit traject, gezien de huidige opstelling van de verdachte, echter in op heel laag. Een en ander is ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 juni 2022 toegelicht door de reclasseringswerker. Zij gaf aan dat een klinisch traject weliswaar de beste kans zou bieden om tot gedragsverandering te komen, maar benadrukte dat zij dit traject niet haalbaar acht. Verder verklaarde zij dat zij op 15 juni 2022, één dag voor de terechtzitting in hoger beroep, nog een e-mailbericht van de verdachte had ontvangen, waarin hij te kennen gaf zich geheel niet te kunnen vinden in de inhoud van het rapport en niet opgenomen te willen worden in een kliniek.

Gelet op het voorgaande is het hof niet gebleken van enig inzicht bij de verdachte in het kwalijke van zijn gedrag en motivatie om aan zichzelf te werken en zijn gedrag te veranderen. Het hof merkt in dat kader voorts op dat de verdachte zelf hoger beroep heeft ingesteld, maar vervolgens - zonder opgaaf van redenen - niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen.

Het hof is onder deze omstandigheden van oordeel dat het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals de rechtbank heeft gedaan, al dan niet met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden thans een gepasseerd station is. Ook een taakstraf acht het hof niet passend. Deze straffen en hulpverleningstrajecten hebben immers geen effect gehad, terwijl de verdachte tijdens en ondanks begeleiding door de reclassering wederom is gerecidiveerd.

Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het vorenstaande, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.

Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof acht gelet op het voorgaande geen termen aanwezig om aan het voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden.

Wel zal het hof ten behoeve van het voorkomen van nieuwe strafbare feiten overgaan tot oplegging van twee vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, te weten een contactverbod met het slachtoffer [betrokkene 2] en zijn partner [betrokkene 4] , en een locatieverbod om zich binnen een straal van 6 meter van het perceel van hun woning, aan het [b-straat 1] te [plaats] te begeven. Deze contact- en locatieverboden zullen worden opgelegd voor de duur van 5 jaren. Het hof zal daarbij bepalen dat indien deze verboden worden overtreden, per overtreding 2 weken vervangende hechtenis zal worden toegepast, waarbij de totale duur van de vervangende hechtenis ten hoogste 6 maanden bedraagt.

Gelet op:

 de omstandigheid dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-226576-21 tenlastegelegde heeft begaan jegens een slachtoffer dat in dezelfde straat als de verdachte woonde en nog steeds woont;

 de wijze waarop de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan (zonder enige direct aanwijsbare aanleiding en volstrekt plotseling);

 het feit dat de verdachte op geen enkele wijze wenst mee te werken aan welke hulpverlening en begeleiding dan ook;

 het rapport van de reclassering waarin wordt gerelateerd dat bij de verdachte geen inzicht in de eigen problematiek noch veranderbehoefte aanwezig is en dat de reclassering een ambulant hulpverleningstraject en/of een klinisch traject niet haalbaar acht en

 de verklaring van de reclasseringswerker ter terechtzitting in hoger beroep dat zij - hoewel het recidiverisico in voornoemd advies op basis van het risicotaxatie-instrument OXREC als laag wordt ingeschat en via bestuursrechtelijke maatregelen wordt getracht recidive te voorkomen - verwacht dat de verdachte ‘getriggerd’ kan worden wanneer spanningen hoog oplopen en hij zich dan niet in de hand kan houden en het mis kan gaan,

is het hof van oordeel dat geenszins ondenkbaar is dat de verdachte bij oplopende spanningen wederom de fout in zal gaan. Derhalve is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens zijn buurtgenoten. Het hof zal mitsdien de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht bevelen.”

Juridisch kader

3.6Zoals bekend, beschikt de feitenrechter over een ruime straftoemetingsvrijheid. In HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1641,n

Vgl. verder recent nog HR 21 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:737, rov. 2.3-2.4.4.

heeft de Hoge Raad de belangrijkste uitgangspunten van dit systeem als volgt samengevat:

“In het Nederlandse strafrecht geldt dat de rechter die de zaak behandelt en op basis daarvan over de feiten oordeelt (hierna: de feitenrechter), beschikt over een ruime straftoemetingsvrijheid. Dat wil zeggen dat de feitenrechter binnen de grenzen die de wet stelt, vrij is in de keuze van de op te leggen straf – waaronder ook is te verstaan de strafsoort – en in de keuze en de weging van de factoren die hij daarvoor in de concrete zaak van belang acht. De beslissing over de straftoemeting wordt in sterke mate bepaald door de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte. Mede gelet op de veelheid aan factoren die van belang (kunnen) zijn bij de keuze van de strafsoort en het bepalen van de hoogte van de straf kan de feitenrechter daarbij slechts tot op zekere hoogte inzicht verschaffen in en uitleg geven over de afwegingen die ten grondslag liggen aan zijn straftoemetingsbeslissing.

In artikel 359 leden 5 en 6 Sv zijn enkele motiveringsvoorschriften neergelegd die de rechter ambtshalve bij de oplegging van een straf in acht moet nemen. Het in artikel 359 lid 2 Sv neergelegde motiveringsvoorschrift heeft daarnaast zelfstandige betekenis. Dit voorschrift brengt met zich dat de rechter zijn beslissing over de strafoplegging nader moet motiveren als die beslissing afwijkt van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging of het openbaar ministerie.

Aan de rechtspraak van de Hoge Raad ligt ten grondslag dat de verantwoordelijkheid voor de inhoud en de motivering van de straftoemeting in het concrete geval in belangrijke mate bij de feitenrechter ligt. De Hoge Raad stelt zich daarom als cassatierechter terughoudend op bij de beantwoording van de vraag of de motivering van de beslissing over de straftoemeting toereikend is. (Vgl. HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975.)”

3.7Bij het beoordelen van de begrijpelijkheid van de straftoemeting kan daarnaast nog betekenis toekomen aan het zogeheten “verbazingscriterium”. Ik verwijs voor voorbeelden naar de conclusie van AG Frielink voorafgaand aan het hierboven geciteerde arrest.n

CAG van 27 september 2022, ECLI:NL:PHR:2022:863, onder 3.9 e.v.

Uit de aldaar genoemde voorbeelden wordt duidelijk dat de lat voor het halen van dit criterium bepaald hoog ligt.

Voor wat betreft de “LOVS-oriëntatiepunten” geldt daarnaast nog het volgende. Deze oriëntatiepunten zijn zoals bekend geen recht in de zin van art. 79 Wet RO, waardoor in cassatie dan ook niet met vrucht over een onjuiste toepassing ervan kan worden geklaagd.n

Sinds HR 3 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8838. Zie voorts HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2745 en, van dezelfde datum, ECLI:NL:HR:2011:BO6702 en HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1236.

Wel kan in gevallen waarin de feitenrechter de LOVS-oriëntatiepunten uitlegt en/of toepast in cassatie worden getoetst of die uitleg en toepassing door de rechter begrijpelijk is. Die toetsing heeft echter, de rechterlijke straftoemetingsvrijheid in aanmerking genomen en gelet op de aard van die oriëntatiepunten, een beperkt karakter.n

HR 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:114, rov. 3.4.1.

Beoordeling van het middel

3.9Uit de hiervoor weergegeven, uitgebreide strafmotivering blijkt niet dat het hof toepassing heeft gegeven aan de LOVS-oriëntatiepunten. Voor zover het middel klachten bevat over onbegrijpelijkheid van de straftoemeting in het licht van deze oriëntatiepunten, faalt het daarom. Van strafoplegging die verbazing wekt, kan evenmin worden gesproken. De door het hof opgelegde straf is deels zwaarder - wegens het gedeeltelijk wegvallen van het voorwaardelijk strafdeel - en deels lichter - wegens het wegvallen van bijzondere voorwaarden strekkende tot (intramurale) behandeling, dan de in eerste aanleg opgelegde en in hoger beroep gevorderde straf. Ook voor het overige is geen sprake van een onbegrijpelijke en/of ontoereikend gemotiveerde strafoplegging.

3.10Het middel faalt.

4.1Het eerste middel moet naar mijn oordeel slagen, het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.

4.2Ambtshalve merk ik op dat namens de verdachte cassatie is ingesteld op 13 juli 2024. Dat betekent dat de Hoge Raad naar verwachting uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Daarmee is de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden. Als deze zaak wordt teruggewezen, zal het hof bij een (eventuele) strafoplegging met deze overschrijding rekening kunnen houden. Verder heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.

4.3Uit het voorgaande volgt dat ik concludeer tot vernietiging van het arrest voor wat betreft het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 01-290009-21. In het voetspoor daarvan zou dan normaal gezien ook de gehele strafoplegging moeten worden vernietigd. In deze zaak zou ik nochtans de Hoge Raad in overweging willen geven de vrijheidsbeperkende maatregelen van de vernietiging van de strafoplegging uit te zonderen.n

Het dictum vermeldt de duur van het locatieverbod niet, maar uit de overwegingen van het hof leid ik af dat het gaat om een verbod voor de duur van vijf jaar. Verder begrijp ik dat het maximum van de vervangende hechtenis zes maanden is voor het contact- en locatieverbod tezamen, vgl. HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:841.

In de jurisprudentie van de Hoge Raad heb ik geen voorbeelden aangetroffen van een zaak waarin eerder aldus is beslist,n

Ik wijs wel op HR 9 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:248. De Hoge Raad zonderde hier de onttrekking aan het verkeer van een inbeslaggenomen computer uit van de vernietigde strafoplegging.

maar in de onderhavige zaak zie ik daartegen geen overwegende bezwaren. Anders dan bij straffen (art. 57 lid 1 Sr), worden maatregelen bij meerdaadse samenloop niet voor alle feiten gezamenlijk opgelegd. Uit de hiervoor weergegeven strafmotivering volgt verder zonder meer dat de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregelen - een contactverbod en een locatieverbod - verband houdt met de bewezenverklaarde bedreiging in de zaak met parketnummer 01-226576-21,n

Zie over de noodzaak van een dergelijk verband Kamerstukken II 2011/12, 32551, C, p. 9.

terwijl bovendien in cassatie noch over de bewezenverklaring van dat feit, noch over de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel wordt geklaagd, noch over de noodzaak de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan te bevelen. Gelet op de aard van de vrijheidsbeperkende maatregel, bezien in samenhang met het procesverloop, kan bovendien worden uitgesloten dat de oplegging van deze maatregel op enige wijze van betekenis is geweest voor de (proportionaliteitsbeoordeling van de) opgelegde straf of van betekenis zal zijn voor de na terugwijzing op te leggen en/of te bepalen straf, met dien verstande dat het bij instandhouding van de vrijheidsbeperkende maatregel minder voor de hand ligt dat de na terugwijzing oordelende rechter vergelijkbare gedragseffecten zal beogen via de weg van bijzondere voorwaarden. Dit lijkt mij evenwel geen bezwaar van overwegende aard.

4.4Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 01-290009-21 en de strafoplegging, met uitzondering van de twee opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen, en tot terugwijzing naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

plv. AG

ECLI:NL:PHR:2024:654 - PONT Zorg&Sociaal (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Corie Satterfield

Last Updated:

Views: 5861

Rating: 4.1 / 5 (62 voted)

Reviews: 93% of readers found this page helpful

Author information

Name: Corie Satterfield

Birthday: 1992-08-19

Address: 850 Benjamin Bridge, Dickinsonchester, CO 68572-0542

Phone: +26813599986666

Job: Sales Manager

Hobby: Table tennis, Soapmaking, Flower arranging, amateur radio, Rock climbing, scrapbook, Horseback riding

Introduction: My name is Corie Satterfield, I am a fancy, perfect, spotless, quaint, fantastic, funny, lucky person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.